Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom

Marie jose Van driessche  

met hart en ziel

Marie-José

Van Driessche

Mogen studeren is vandaag een fluitje van een cent. Er wordt gebachelord en gemasterd dat het een lieve lust is. Maar ooit was het anders. Voor vele oudere Zelenaars was het wat de school betreft point final op 14 jaar. Talent of niet, van school thuis blijven was de boodschap en gaan werken. Voor sommigen was dat een verlossing, voor anderen een beslissing die ze met spijt in ’t hart moesten aanvaarden. Je zult maar de pech gehad hebben dat je in een werkmansbroek geboren werd.
Ondanks alles zijn er toch heel wat mensen die zich door zelfstudie of avondonderwijs hebben opgewerkt. Dat vergde veel inzet en doorzettingsvermogen. De Mens van bij Ons die ik hier in de kijker zet, Marie-José Van Driessche, was zo iemand. Zij had de malchance om op haar veertiende naar de fabriek te moeten, maar ze had voor zichzelf een droom en die heeft ze waargemaakt, tegen beter weten in én met hart en ziel!

Josee met haar zus en broer in 1944  

Af en toe krijg ik eens een hint van een van mijn lezers. Johan De Beule tipte mij begin januari over tante Jo, 85 lentes en nog erg lucide én met een mooi verhaal. Mijn nieuwsgierigheid was onmiddellijk gewekt. José woont in de Stokstraat in een huis waar je voorbij bent zonder dat je het weet. Ik kreeg direct een ‘ja’ op mijn vraag en enkele dagen later trok ik op interview. Zelden iemand van die leeftijd geïnterviewd met zo’n olifantengeheugen. Om jaloers van te zijn!
Roots

Mijn verhaal, steekt José van wal, begint op 4 januari 1931. Ik ben geboren in een klein huisje hier in de Stokstraat. We hadden maar twee kamers: beneden een keuken-eetplaats en boven één slaapkamer.  Mijn vader was Emiel Van Driessche en die werkte tot Goossens in de jute. Dat moet erg ongezond werk geweest zijn, want mijn vader had een stoflong en iedere winter zat hij twee, drie maanden thuis met een chronische bronchitis. Zijn laatste jaren werkte hij bij de groendienst van de gemeente en ondanks zijn zwakke gezondheid is hij toch nog 82 jaar geworden.

Mijn moeder was Clementine Certyn, één van de 12 kinderen van Staf Certyn, die gekend was als een slechte frank, lacht José. Mijn grootvader had twee beroepen: boer en bieruitzetter. In het land achter den Tuymelaer pachtte hij grond waarop hij boerde. Het bier dat hij verkocht was tafelbier van brouwerij Moortgat en dat werd geleverd in vaten van een hectoliter (100 l). Twee van mijn tantes werkten in de bierstekerij. De ene spoelde de flessen en de andere tapte het bier op flessen. Twee nonkels voerden het bier uit, maar enkel bij boeren en burgers. Mijn grootvader wou niet leveren aan cafés, want dan moest hij de mensen in de cafés trakteren en dan was het sop de kool niet meer waard. Mijn moeder was huisvrouw, maar ging thuis bij haar moeder nog veel helpen. Ook ik heb als kind nog koeien gewacht in de Paradijzen en aan de Lokerenbeek.

Ik heb een zuster en een broer, gaat José verder. Ons Jeanne is geboren in 1933 en zij is jammer genoeg gestorven in november 2014. Mijn broer André is tien jaar later op de wereld gekomen, in 1943. Dat was ene voor de zegelkes werd er altijd in de familie verteld, want als je zwanger was kreeg je in de oorlog dubbele zegelkes waar je brood of meel mee kon kopen.

School & Werk    
Mijn hele schoolcarrière zat ik op de Kouter, zegt José. Eerst ’t kleuterke en dan de lagere school bij de nonnekes. Heel mijn lagere school ben ik dikwijls ziek geweest. Ik had verschrikkelijk last van mijn darmen en moest regelmatig thuis blijven. Maar toch leerde ik goed, ik was bijna altijd de eerste van de klas.
Maar op mijn veertiende was het schone liedje uit. Ik had heel graag verder gestudeerd, maar dat ging niet. Mijn ouders konden dat niet betalen, want mijn vader had maar een preke van niemendal. Ik moest naar de fabriek van mijn vader, mijn moeder had het liever anders gezien, maar ja.
 
Via Gaspard Van Driessche kon ik beginnen in Huis ten Halve op de Lokerenbaan. Gaspard beloofde me 2,80 frank per uur (7 eurocent). Binus Raemdonck, die zo wat aan het roer stond bij Goossens, zei tegen mijn vader dat ik daar 3,10 frank kreeg. Uiteindelijk werd het toch Huis ten Halve en kreeg ik 3,40 frank per uur. Ik heb daar acht jaar gewerkt in een tweeploegensysteem. De ochtendploeg was van 5 tot 1 of de avond-ploeg was van 1 tot 9. Dat waren weken van 48 uur, want ook op zaterdag werd er gewerkt. Ik moest er de spoelen voor de wevers klaar maken. Hoe harder ik werkte, hoe meer ik verdiende. Een fiets had ik niet. Het was een half uur stappen van thuis naar de Lokerenbaan.
Gezin 1942
Het gezin Van Driessche in 1942
 
Gezin 1955
Het gezin Van Driessche in 1955
Droom    
Maar dat verder studeren liet me niet los, vervolgt José. Ik zou dolgraag verpleegster geworden zijn. Op mijn zestiende slaagde ik voor de cursus ‘Helper’ bij het Rode Kruis, maar het examen voor ambulancier haalde ik daarna niet. Maar studeren zat er niet in, want mijn ouders hadden een groter huis gekocht en ik moest helpen bij het afbetalen van de lening. Toen ik in de fabriek begon, sloot ik aan bij de Kajotsters. Dat was goed en verschillende Kajotsters in de fabriek namen me in bescherming als het nodig was.
Bij de Kajotsters was er iemand die voor verpleegster studeerde. Zij vertelde me dat centen geen probleem konden vormen om te studeren, want als je in Antwerpen studeerde, werd je betaald voor de stages. Dat gaf me hoop, bekent José, maar je moest wel slagen voor een maturiteitsexamen.
 

Ik trok mijn stoute schoenen aan en trok naar Antwerpen. De directrice van de school bekeek mijn papieren en zei ronduit: ‘Juffrouw, je hebt veel moed dat je dit aan durft. Ge kunt proberen’. Van een meester van de gemeenteschool kreeg ik een aantal boekjes en begon te studeren dat de stukken er af vlogen: aardrijkskunde, geschiedenis, natuurkennis, Frans… Met 200 kandidaten namen we deel aan het examen en er waren er negentig geslaagd. Ik was er bij, zegt José, maar er werden er maar 30 aangenomen en daar ving ik bot. Ik bleef dus maar verder werken.

Allez, zei mijn vriendin bij de Kajotsters, waarom probeer je niet ergens anders binnen te geraken. Dat geld kan nu toch echt niet het probleem zijn.

De kliniek O.L.Vrouw in Aalst
O.L.Vrouwkliniek en Sint-Augustinus-Verpleegsterschool in Aalst
 
Beeld van de materniteit in de jaren vijftig
De materniteit in de O.L.Vrouwkliniek in Aalst

Ik had in die tijd nog een bijverdienste. Mijn tante Albertine maakte manshemden en bij haar kon ik aan de slag. Als ik ’s middags van de fabriek thuiskwam, ging ik bij haar hemden stikken en zo verdiende ik een aardige cent. Van mijn moeder mocht ik dit geld houden, wat ik op de fabriek verdiende heb ik altijd thuis afgegeven. Zo had ik toch een spaarpotje. Ik trok naar het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis in Aalst en daar werd ik direct aanvaard. Het heeft dan nog een tijdje geduurd vooraleer ik kon starten, want ik moest in Brussel op het ministerie mijn papieren van mijn maturiteitsexamen gaan afhalen en ook nog een aantal inspuitingen krijgen voor ik aan de slag kon. Op 4 november 1953 was het eindelijk zover.

Ik was bijna 23 toen ik aan mijn studies van verpleegster begon. Dat eerste jaar was niet simpel. Ik moest om te beginnen twee maanden inhalen. We hadden meer praktijk dan theorie. In de voormiddag werkten we van 7 tot 12 in de kliniek, na het middageten hadden we twee of drie uur les, gegeven door de dokters die in het ziekenhuis werkten en nadien was er de avonddienst van 5 tot 7. Als je nachtdienst had, moest je paraat zijn van 22 uur tot 2 uur of van 2 tot 6 uur ‘s morgens. En dan moest ik ook nog studeren.

Dat eerste jaar geraakte ik met de hakken over de sloot, maar in het tweede en derde jaar was ik telkens glansrijk geslaagd. In het ziekenhuis werkten enkel zusters en studentes. Die zusters hadden onmiddellijk in het snotje dat ik van aanpakken wist. Ze schakelden me al snel in voor van alles en nog wat. Als ik er een maand was, mocht ik al spuitjes geven. Ik was er echt graag gezien.

Na mijn opleiding had ik nog graag een extra jaar gedaan voor vroedvrouw, maar in Aalst wilden ze me heel graag houden. Ze stelden me voor dat ik op materniteit mocht gaan werken en zo hebben ze me over de streep getrokken, zegt José. Bij die pasgeborenen en die moederkes, dat was echt mijn ding. Na zeven jaar werd ik zelfs verantwoordelijk voor de gang, maar twee jaar later kwam er een pas afgestudeerde zuster die de leiding van me overnam. Ik mocht op materniteit blijven, maar de directrice verwittigde me dat die zuster geen gemakkelijke was en dan ben ik overgestapt naar heelkunde. De laatste twee jaar heb ik enkel nachtdienst gedaan op vrijdag en zaterdag.

  Josee in de materniteit als verpleegster
Huwelijksfoto van Josee en Paul Ottoy  

Verliefd – Verloofd – Getrouwd

De jongens hebben me nooit erg veel geïnteresseerd, bekent José. In mijn tweede jaar verpleegster heb ik eventjes kennis gehad met een jongen van de Kajotters. Heel veel zagen we elkaar niet, want ik kwam maar om de veertien dagen naar huis. Op zaterdagmiddag mochten we vertrekken, maar we moesten op maandagmorgen al om 7 uur op post zijn. We schreven elkaar brieven en op een keer zei hij dat als we zouden trouwen, ik best thuis bleef. Dat zinde me hoegenaamd niet, zegt José, en ik heb daar onmiddellijk een komaf mee gemaakt. Tot mijn dertigste ben ik een oude vrijster geweest, lacht ze.
Toch ben ik van straat geraakt. In augustus werd er een jongeman bij ons geopereerd en ik heb hem verzorgd, net zoals ik andere patiënten verzorgde. Met oktoberkermis ging ik met vriendinnen dansen in Het Anker en plots stond hij ook daar. ‘Wat kom jij hier doen?’ vroeg ik hem verbaasd. ‘Ik kom je eens bezoeken’, antwoordde hij. Paul Ottoy heette hij. Hij woonde in Erembodegem en werkte in een kousenfabriek in het Limburgse Halen. Tien maanden later, op 4 augustus 1962 zijn we getrouwd.

Mijn man moest hier werk zoeken. Hij heeft een tijdje bij Fré De Waele gewerkt en ook nog in het industriepark waar ze kunstbont vervaardigden, maar daarna is hij zelfstandig geworden en verkocht hij verzekeringen en had hij een spaarkas. Dat heeft hij gedaan tot in 1983 toen hij na een hartoperatie invalide geworden is en zijn zaak moest stopzetten. In 1996 is mijn man jammer genoeg gestorven, hij was pas 65.
Toen we trouwden hebben we het huis gekocht waar ik nu nog altijd woon. Na de dood van mijn grootvader had het twee jaar leeg gestaan en in 1962 wou de familie het verkopen. Wij hebben het huis toen kunnen kopen voor 180 000 frank (4500 euro). Maar we hadden gene frank toen we het kochten, voegt José er aan toe, met mijn laatste spaarcenten had ik onze huwelijksreis naar Mallorca betaald. Gelukkig heeft mijn schoonmoeder zich borg gesteld. Mijn man was een handige Harry en in de loop der jaren hebben we veel verbouwd aan ons huis. We hadden veel ruimte en vooral een grote hof. Heel ons stuk grond is 4500 m². Jarenlang hebben we een kalf gemest dat we op winterjaarmarkt kochten en in het najaar slachtten zodat we vlees hadden voor een heel jaar. Tot vier jaar geleden werkte ik nog in mijn groentehof, maar nu kan ik dat spijtig genoeg niet meer, zegt José. Werken in den hof, daar had ik werkelijk mijn plezier in.
Tien maanden nadat we getrouwd waren, kwam ons Sieglinde (1963). In 1965 werd ons Clementine geboren, ze kreeg de naam van mijn moeder, maar we noemen ze Tineke en daarna had mijn man nog graag een jongen, maar het werd weer een meisje: Marleentje(1966). Ik ben iedere keer in Aalst bevallen en telkens reserveerden ze de beste kamer voor mij. Dat deed me echt plezier, voegt ze er aan toe, en ik moest niks, maar dan ook niks betalen. Ik heb ook vijf kleinkinderen: Milan, Simon, Lisa, Lotte en Yens en dat zijn echt mijn oogappels.

 

Communiefoto van Sieglinde in 1970

Het gezin Ottoy bij de eerste communie van Sieglinde in 1970

José in de wagen op weg naar de volgende patiënt

 
Zelfstandig
Ik bleef in Aalst werken, vervolgt José, en mijn moeder zorgde voor mijn kinderen. Dat deed ze tot in 1968, want toen is ze ernstig ziek geworden. Ze heeft in Aalst nog een operatie ondergaan, maar het was te laat. Enkele maanden later is ze jammer genoeg overleden. Ik moest toen een oplossing zoeken voor mijn kinderen en van dokter Van Cauteren hoorde ik dat er in Zele echt nood was aan een zelfstandige verpleegster. Ik heb toen een zware beslissing moeten nemen en heb mijn ontslag gegeven in de kliniek. Dat deed me echt iets, want het was een werk dat ik deed met hart en ziel.
In Zele was er tot dan geen zelfstandige verpleegster. Het Wit-Gele Kruis is pas op 1 januari 1969 in Zele van start gegaan. Ik was de eerste in Zele. Van dokter Van Cauteren kreeg ik een aantal zieken, maar vrij snel ook van andere dokters. Voordat ik het wist, zat ik tot over mijn oren in het werk: zieken wassen, verbanden verversen, inspuitingen geven, wonden verzorgen… Op mijn hoogtepunt had ik zomaar eventjes om en bij de 60 zieken die ik verzorgde en dat zeven dagen op zeven, van 7 tot 7. Maar nooit was het van rap rap. Ik heb altijd geprobeerd om mijn zieken goed te verzorgen, goed en vriendelijk te zijn én niet onbelangrijk, te luisteren naar de mensen, want eerlijk gezegd, dat doen sommige verpleegkundigen vandaag niet meer. Gelukkig heb ik nog een verpleegster die uit het goede hout gesneden is.

Ik kon het erg goed vinden met dokter Van Cauteren. Hij kon me alles vragen en net zoals hij deed ik veel dingen voor de paus: bloeddruk meten, briefkes laten schrijven en bezorgen… zodat oude mensen met een klein pensioentje geen extra visite moesten betalen.

Den doktoor zag me graag en hij kon me niets misvragen, gaat José verder. Toen hij in de periode 71-76 OCMW-voorzitter was heeft hij me twee keer gevraagd een verpleegster te vervangen die in zwanger-schapsverlof ging. Dat was naast mijn praktijk een hele opgave, maar ik heb het toch gedaan omdat hij het vroeg. Toen hij me dat een derde keer vroeg, heb ik er feestelijk voor bedankt, een combinatie van de twee was echt niet te doen. In augustus 1978 is dokter Van Cauteren gestorven.

 
In al die jaren dat ik zelfstandig verpleegster was, heb ik heel wat meegemaakt. Ik zou er twee boeken over kunnen schrijven, maar er is nog zo iets als beroepsgeheim. Ik herinner me nog mijn beginperiode. Op den Hamse weg moest ik iedere dag een oude man gaan wassen die dementeerde en ook incontinent was. Dat was iedere keer een hele opgave en hij verweet me dan nog heel de tijd dat ik een vuil hoer was.
Echt waar, gaat José verder, ik heb serieus moeten werken en op zondagnamiddag moest ik dan ook nog zorgen dat heel de papieren winkel in orde was zodat ik mijn geld kreeg van de mutualiteiten. Enkel de laatste jaren heb ik twee andere verpleegsters gehad die op sommige dagen een aantal zieken van me overnamen omdat het me te zwaar werd. In al die jaren heb ik twee keer congé genomen en zijn we voor een week naar Zwitserland geweest.
Terugblik
Hoe kijk je op je leven terug?, vraag ik José tot slot. O, antwoordt ze, ik ben content. Moest ik herbeginnen, ik zou hetzelfde doen. Als ge kunt werken en wilt werken, ben je een gelukkige mens! En ik heb gewerkt, dat mag ik zeggen. Op de fabriek, in de kliniek, in mijn praktijk… Ik heb nooit op een uur gekeken. Verpleegster was ik met hart en ziel. Zelfstandige verpleegster deed ik graag, maar de jaren in de kliniek waren mijn mooiste. Ik had een groot verantwoorde-lijkheidsgevoel en vaak klopte ik dagen van 14 uren ook al moest ik er maar 8 doen. Ik deed dat gewoon graag en ik was geen luierik. Verpleegster was voor mij het mooiste beroep van de wereld.
Van één ding heb ik spijt en dat is het feit dat ik er niet altijd was voor mijn kinderen als ze me nodig hadden. Mijn werk kwam vaak op de eerste plaats en daar heb ik vele intieme momenten met mijn kinderen voor moeten opofferen. Ze hebben nooit iets te kort gehad, mochten studeren wat ze wilden… maar soms voelde ik me schuldig dat ik iets te weinig moeder was omdat mijn zieken voorgingen. Maar ja, zucht José, gedane zaken nemen nu eenmaal geen keer.
Mijn werk heeft ook zijn tol geëist. In 2000 heb ik een nieuwe heup gekregen. Nadien twee nieuwe knieën en daar bovenop zitten mijn drie onderste ruggenwervels op elkaar. De laatste jaren is pijn mijn lot en stappen is voor mij verdomd moeilijk. Gelukkig heb ik een erg goede kinesist.
Verpleegster is en blijft een zwaar beroep en erg belastend voor de rug. Vier jaar geleden heb ik mijn auto verkocht en is mijn leven thuiszitten geworden. Ik kan niet meer buiten en ik mis dat sociale contact echt. Mijn dochters springen alle dagen eens binnen, maar meestal is dat maar eventjes, want ook zij hebben hun leven en ik begrijp dat. Het liefst van al zou ik zieke mensen een bezoekje willen brengen om wat te babbelen, hen wat te troosten, wat te verzorgen… Maar het gaat niet meer en daar moet ik me bij neerleggen. Ondanks alles zou ik graag nog wat leven. Ik ben zo fier op mijn kleinkinderen en zou ze graag zien opgroeien! Maar al bij al klaag ik niet, ik ben content!
  Josee van Driessche

José heeft tegen mij dik gelogen.
Ze zei me dat ze geen babbelaar was.
Het tegendeel is waar.
Drie uur lang heeft ze mij haar verhaal verteld
en ik kon er geen speld tussen krijgen.
Een schoon verhaal van een vrouw met een droom
die ze heeft waar gemaakt, met hart en ziel!

Bedankt voor den babbel, José
en ik hoop dat je, ondanks alles, nog vele jaren mag genieten
van de kleine dingen des levens!

Mark De Block
31-V-2016


© Mark De Block

Thuiskomen